1 oktober 2019
Grote diversiteit arbeidsmigranten op gebied van migratie en huisvesting
In Nederland heerste lange tijd een stereotype beeld van arbeidsmigranten uit Midden- en Oost-Europa. Het dominante beeld van Midden- en Oost-Europese arbeidsmigranten, dat nog altijd niet helemaal verdwenen is, is dat zij allemaal tijdelijk laagbetaald werk doen in de land- en tuinbouw. Dit eenzijdige beeld klopt grotendeels niet, zo blijkt uit meerdere onderzoeken naar Midden- en Oost-Europeanen in Nederland.
Ten eerste toont landelijk onderzoek aan dat arbeidsmigranten zeker niet alleen in de land- en tuinbouw werken. Ook andere sectoren zijn namelijk sterk afhankelijk van MOE-landers. De sectoren waar het aandeel arbeidsmigranten uit MOE-landen in het totaal aantal banen het grootst is, zijn de landbouw (26,4 procent van het totaal aantal banen), de uitzendsector (23,2% van alle uitzendbanen) en de overige zakelijke dienstverlening (20,4%). Deze top drie wordt gevolgd door de logistieke sector (4,5%), industrie (4,2%) en bouw (2,9%). Hieruit blijkt dat arbeidsmigranten in een grote diversiteit aan sectoren werkzaam zijn en dat de Nederlandse economie over de hele linie in sterke mate vertrouwt op buitenlandse arbeidskrachten.
Vier migratiepatronen arbeidsmigranten
Bron: Engbersen, G., Jansen, J., Faber, M., Leerkes, A. en Snel E. (2014) Migratiepatronen in dynamisch perspectief. Rotterdam: Erasmus Universiteit Rotterdam.
- Circulaire migratie
Arbeidsmigranten binnen dit patroon hebben een sterke binding met het thuisland en een zwakke binding met het land van bestemming. Zij zijn vaak laagopgeleid, onderhouden weinig contacten met Nederlanders, spreken amper Nederlands en werken vooral om het verdiende geld te sparen of in het herkomstland te investeren. Een groot deel van deze migranten zal naar verloop van tijd terugkeren naar hun moederland, terwijl slechts een klein gedeelte zich meer op het bestemmingsland gaat oriënteren. - Transnationale of bi-nationale migratie
Migranten die relatief goed geworteld zijn in Nederland en tegelijkertijd sterke banden hebben met het thuisland vallen onder de groep ‘Transnationale migranten’. Ze hebben een relatief gevestigde positie op de arbeidsmarkt en huisvestingsmarkt in het bestemmingsland, maar onderhouden ook nog sterke banden met het thuisland en ondernemen veel transnationale activiteiten. De verwachting is dat zij op termijn teruggaan of doormigreren naar een ander land. - Vestigingsmigratie
Sommige migranten – vestigingsmigranten – kennen een sterke binding met Nederland en tegelijkertijd slechts een zwakke binding met het land van herkomst. Vestigingsmigranten zijn vaak in relatief hogere beroepen werkzaam, maar het kan hierbij ook gaan om personen die juist in lagere beroepen werken. Migranten binnen dit migratiepatroon wensen vaak langere tijd (meer dan vijf jaar) of zelfs vast in Nederland te willen blijven. Deze arbeidsmigranten oriënteren zich daarom vaak sterker op de Nederlandse woningmarkt (kiezen voor een eigen woning op de reguliere woningmarkt i.p.v. tijdelijke, gemeenschappelijke huisvesting) en willen meer deelnemen aan de Nederlandse samenleving. Dit uit zich bijvoorbeeld door interesse in de Nederlandse cultuur, taallessen, lidmaatschap bij lokale verenigingen etc. - Footloose migratie
Het vierde en laatste migratiepatroon tekent zich vaak af bij migranten die nog relatief kort in Nederland zijn en vormt als het ware een ‘startcategorie’. Zij zijn nog weinig geworteld in de Nederlandse samenleving, spreken slecht Nederlands, hebben geen Nederlandse vrienden en een onzekere arbeidsmarktpositie. Ze onderhouden tegelijkertijd echter ook slechts geringe contacten met het thuisland en sturen slechts beperkt geld terug.
Huisvestingsbeleid aanpassen aan lokale situatie
Dat het stereotype beeld van arbeidsmigranten niet correct is, maar er een grote diversiteit aan soorten arbeidsmigranten bestaat is ook belangrijk voor beleidsontwikkeling. Denk hierbij bijvoorbeeld aan huisvestingsbeleid. Want afhankelijk van het dominante migratiepatroon moet het (gemeentelijke, provinciale en/of landelijke) beleid voor huisvesting van arbeidsmigranten anders worden ingericht. Een gemeente die vooral te maken heeft met vestigings- en transnationale migratie moet immers meer inzetten op reguliere woningen in woonwijken, omdat deze arbeidsmigranten willen integreren in de samenleving en behoefte hebben aan een eigen woning met eigen voorzieningen. Aan de andere kant is in regio’s waar vooral circulaire, tijdelijke arbeidsmigranten werkzaam zijn juist meer behoefte aan flexibele, tijdelijke huisvesting. Labour Hotels met gemeenschappelijke voorzieningen zijn daarom zeker in deze regio’s zeer geschikt.
Kortom; welke huisvestingsoplossingen het meest geschikt zijn, is afhankelijk van de lokale situatie. KAFRA gaat daarom graag in gesprek om de lokale situatie in kaart te brengen en de juiste maatwerkoplossingen te ontwikkelen. Neem daarvoor gerust contact met ons op!